Eind jaren ’20 probeerde de Nederlandse Spoorwegen door invoering van kleine goedkope lokomotieven met verbrandingsmotor voor licht rangeerwerk de kosten te drukken. Door deze machines locomotoren te noemen in plaats van lokomotieven en het weglaten van een luchtrem verviel de noodzaak tot het inzetten van een machinist en kon een goedkopere rangeerder het werk doen.
Na de serie NS 103-152 werd door Werkspoor samen met NS vanaf 1934 de eerste serie van 12 locomotoren met dieselmotor gebouwd, welke 201-212 genummerd werden. De serie was een groot succes en in de daarop volgende periode werden er in diverse deelseries in totaal 169 locomotoren gebouwd.
De techniek van de locomotor is de eenvoud zelve, er is alleen een mechanische rem, geen luchtdrukrem (later kregen alle locomotoren wel een doorgaande remleiding voor rijden in opzending zodat de treinleiding niet werd onderbroken) De motor wordt niet gekoeld met water maar met diesel, welke tevens de brandstof is van de motor. Bediening gebeurt vanaf de treeplank met slechts enkele handles.
Na de oorlog kwamen er vele wijzigingen welke het uiterlijk van de locomotor drastisch veranderden. Zo kreeg de radiateur vaste stalen lamellen voor het regelen van de luchtinlaat, werd de 4-cilinder Stork-Ganz motor vervangen door een zwaardere 3-cilinder Stork-Ricardo motor en kregen zelfs een aantal locomotoren een HIAB kraan om deze zo goedkoop inzetbaar te maken voor het baanonderhoud. Ook werden de locomotoren meegenomen in de huisstijlwoede, al duurde het vrij lang voordat de laatste groene locomotor geel werd.
In de jaren ’90, met de opsplitsing van de spoorwegen in meerdere bedrijven, werd het einde van de commerciele inzet van de locomotor ingeluid en met het aanscherpen van de ARBO regels rond 2004 was het afgelopen met de locomotor bij NSR en NedTrain.
Vrijwel alle railmusea in Nederland bezitten een of meerdere locomotoren vanwege hun eenvoud en gemak bij het rangeren. Ook bij de SHD zijn meerdere exemplaren aanwezig voor het rangeerwerk.